Trouw, bijlage ‘Tijd’, 18 februari 2017
Vijftig jaar geleden kwam de single ‘Penny Lane’/‘Strawberry Fields Forever’ van The Beatles uit. Rolf Hermsen (61) was toen elf. De ‘beste en belangrijkste single aller tijden’ zette de koers uit voor zijn leven.
Korte samenvatting van het voorafgaande. In 1963 was ik zeven en mijn broer negen. We woonden in den Haag. De zondagen waren lang en saai, met uit de radio niets dan sport en kerk. Gelukkig trok ons vierpersoonsgezinnetje er menige zondagmiddag op uit. Vaak kwam dat neer op een kort ritje met de Kever naar het huis van vaders jongste broer en zijn gezin. De volwassenen zetten zich dan in de woonkamer aan de creatie van een blauwe sigarettenwalm terwijl mijn broer en ik ons in een van de kinderkamers vermaakten met neef en nichtjes.
Mijn neef was wat ouder en best al hip, of hoe dat toen ook heette. Hij had een eigen pick-up, we draaiden zijn plaatjes, en zo hoorde ik The Beatles voor het eerst. In mijn hoofd zijn niet meer dan vage sfeerbeelden over van het draaien en omdraaien van singletjes – A-kant ‘She Loves You’, B-kant ‘I’ll get You’, enzovoort. Wat ik me niet precies herinner, maar wel heel zeker weet, is dat zich toen iets voltrok in het verlegen zevenjarige jongetje dat ik was. Iets onbenoembaars openbaarde zich en deed intieme snaren resoneren.
Buiten het alledaagse was er een andere wereld die alleen voor mij bestond en tegelijk, magischerwijs, toch óók voor mijn broer, mijn neef en nichtjes en – zo bleek – miljoenen anderen. Uitverkoren én verbonden: het was een machtig gevoel, te groot voor een zevenjarige om te bevatten, maar wel heerlijk. Jaren later herkende ik het in verliefdheid. Nog veel later dacht ik: misschien ben ik nooit dichter bij een religieuze ervaring geweest. Een epifanie! Ja, mijn jonge hart sprong open voor de viereenheid uit Liverpool. Sindsdien heb ik ze meer dan eens verloochend, maar telkens vond ik de weg terug.
Begin 1967. Eigenlijk waren we nogal zonderling, mijn broer en ik. We voetbalden niet, zaten op geen enkele club, maar wel vaak samen op onze kamer. Hoorden we dan nergens bij? Jawel, we hadden een abonnement op Hitweek (later Aloha), het undergroundblad voor langharig werkschuw tuig. Alleen waren we, tot ons verdriet, geen langharig tuig, maar nette jongens van elf en dertien. Drugs? We ontstaken wat wierook en werden licht misselijk. De seksrubriek ‘dag dokter’ in Hitweek/Aloha vond ik opwindend verwarrend, omdat we net waren verhuisd en ik op mijn nieuwe school voor het eerst in een klas zat met meisjes – na de katholieke jongensschool met broeders in pijen. Een nieuwe Beatles-single kon nu niet meer vanzelfsprekend op mijn onverdeelde aandacht rekenen. Maar nondeju, deze was wel een double whammy. Het was meer dan ooit John versus Paul, maar tegelijk leken ze tactisch samen te spannen om je als luisteraar met een dubbele genadeklap te vellen. Met ‘Penny Lane’ tilde McCartney je op, moeitelozer dan ooit en zonder voorbereidend intro, vanaf de eerste noot tot boven het bereik van de piccolotrompet. De andere kant was geen B-kant maar de keerzijde van een medaille. Lennons ‘Strawberry Fields Forever’ trok je naar beneden, duwde je met je neus diep in de donkere, vochtige aarde van zijn binnenwereld – een onderwereld.
Wat een rare muziek. Maar wat smaakte het naar meer. Dankzij Hitweek wisten we wat we zoeken moesten en we hadden inmiddels ook ontdekt waar: in de popkelder van Caminada, een grote platenzaak net voorbij de Hofvijver. Uren zaten we daar op klaarlichte dag in een duistere luistercabine tot we zeker wisten waaraan ons zakgeld moest worden opgeofferd. In 1967 kwamen we geld tekort, want het was een popmuzikaal jubeljaar. De debuutalbums alleen al: van The Doors, Jimi Hendrix, Pink floyd, Harry Nilsson, Moby grape, Cat Stevens, Bee Gees, Captain beefheart, Procol Harum, The Velvet underground, Leonard Cohen, Traffic en niet te vergeten David Bowie (versie 1.0).
En dan de rest nog – een opsomming zou al te homerisch worden. The Rolling Stones brachten in 1967 twee lp’s uit die van elkaar verschilden als plaatjes ‘voor en na behandeling’. De behandeling was ‘Sgt. Pepper’. ik was niet van óf Beatles óf Stones. Je had the beatles en de rest – en The Stones deden in 1967 gewoon leuk mee met de rest. Ook de meeste popmuzikanten, Stones incluis, beschouwden the beatles als hun vanzelfsprekende meerderen, hors concours, een soort van god gegeven gezag. Dat lazen we in interviews in muziekbladen als de engelse NME.
In mijn hoofd tierden de dromen welig. Tijdens een klassefeest playbackte ik op ‘Penny Lane’ met een speelgoedcello die ik, staand, als gitaar vasthield. In playbacken was ik goed, ik kende alle Beatles-liedjes fonetisch uit m’n hoofd, lang voor ik wist waar ze over gingen. Nu was ik wel zo ver dat ik de teksten redelijk kon verstaan, al dacht ik dat de bankier in ‘Penny Lane’ zat te wachten op de tram in plaats van een trim en dat Lennon ‘no one I think is in my tree’ zong – maar dat bleek hij ook echt te doen. (Wie in ‘Strawberry Fields Forever’ aan het eind ‘I’m very old’ verstond als ‘I buried Paul’ was toe aan een nieuwe pick-upnaald.) Op dat feestje was er ineens meisjesaandacht, maar dankzij de katholieke broeders had ik geen idee wat hiermee aan te vangen. ‘Spelen in een band’ werd een terugkerend thema in mijn dromen, maar intussen bleef ik gevangen in de rol van verlegen jongetje, ‘goed op school’, braaf.
Tien jaar later, in 1977, kwam er schot in de ontbraving. Na twee saaie aanzetten tot universitaire studie probeerde ik op de allerminst saaie Gerrit Rietveld Academie te komen. Dat lukte ook nog. Tegelijkertijd bleek dat ik helemaal niet te laat was geboren voor de popmuziek – integendeel. Door de opkomst van punk en new wave lagen nieuwe kansen voor het grijpen. Ik was er helemaal klaar voor en in 1978 stond ik op het podium met een eigen band, The Tapes. We hadden het tij mee en ook de critici. Alle stoelen aan de kant en weg met alle voorafgaande jarenzeventigmuziek, inclusief de ‘solo-Beatles’.
Als band bestonden The Beatles toen al jaren niet meer. Hun oeuvre was nu een mooi afgerond pakketje, dat altijd wel ergens in een hoekje paste. Je kon het zo weer tevoorschijn trekken. En nooit vergat ik dat het, terugrekenend, The Beatles waren die me op het spoor hadden gezet van opwinding, van muziek, van alle kunst eigenlijk – én van mijn eigen grillige loopbaan in de muziek. Dat ik probeerde in de new wave van The Tapes nog wat melodie aan te brengen, is ook tot die oerbron te herleiden. En o, blasfemische hoogmoed: als ik samen met de andere gitarist aan een idee zat te knutselen, eyeball to eyeball, dan schoot het altijd even door m’n hoofd: Lennon en McCartney.
Niettemin: we namen in 1981 onze derde – en laatste – lp op met de britse producer John Leckie, die nog geluidstechnicus was geweest bij Lennons eerste soloplaat, en waren zodoende één handshake verwijderd van een ex-god, maar ik kan me geen enkel gesprek herinneren over The Beatles of over Lennon, die nota bene net vermoord was. Zo monomaan waren we op onszelf gericht, op de gewichtigheid van The Tapes. En zo bescheiden was John Leckie, die we hadden benaderd omdat hij producer was van de eerste platen van XTC en Simple Minds. (tegenwoordig behoort hij tot de wereldtop door zijn producties van onder meer The Stone Roses, Radiohead en Muse.)
En nu is het 2017, vijftig jaar na die ene Beatles-single. In 1967 gingen ‘Strawberry Fields Forever’ en ‘Penny Lane’ al over het verleden – het Liverpool uit de kindertijd van John en Paul – en dat gaan ze natuurlijk nog steeds, maar het verleden heeft zich verdiept. Nu zie ik lagen in de teksten die ik destijds amper kon verstaan.
Paul McCartney schildert figuratief, John Lennon abstract. McCartney kijkt met genegenheid terug en om zich heen, naar het leven en de mensen. Lennon zoekt naar woorden om zijn ongelukkige jeugd te bezweren en stamelt over vervreemding, nergens bijhoren, anders zijn dan anderen. Twee kanten van de kindertijd aan weerszijden van een plakje zwart vinyl. Nu ik het plaatje opnieuw uit de kast trek, besef ik pas goed dat het de enige ‘conceptsingle’ uit de popgeschiedenis is. Tot en met de verpakking: voor het eerst had een single een volledig doordacht hoesontwerp, inclusief achterkant (pre-Fab Four kinderfoto’s), papiersoort en golvende bovenrand.
Als geluidsdrager behoort de 7 inch 45-toeren vinyl single inmiddels tot het verleden. We kunnen terugkijken op vele duizenden van die plaatjes en constateren dat PL/Sff de beste en belangrijkste was. Dat klinkt wat absoluut, maar vijftig jaar na dato mag dit Gesamtkunstwerkchen zijn plaats wel opeisen als mijlpaal en wegbereider voor volwassen popmuziek, revoluties in het hoofd, geluidstechnische ontwikkelingen en het slechten van barrières tussen hoog en laag in de kunst.
Zelf ben ik na vijftig jaar meerdere levens verder – iedere partner, elke werkkring is een leven apart. Het parellelle universum van de schoonheid was daarbij een constante, een houvast en vaak een troost. Mijn vader is al tien jaar dood, mijn moeder ging wat later, maar de levensechtheid van ‘Penny Lane’ en ‘Strawberry Fields Forever’ is gebleven. Zulks is het mysterie van de kunst, beste mensen.
Soms vraag ik me af of The Beatles me niet meer gevormd hebben dan mijn bloedeigen ouders. Die gedachte gaat vergezeld van een korte pijnscheut en een stil schreeuwtje om vergiffenis, gericht tot niets of niemand in het bijzonder.