Surfen of de diepte in

VPRO Gids Tegenlicht: Cultuurbarbaren

Al in 2006 stelde Alessandro Baricco dat ons huidige cultuurbesef zich in een overgangsfase bevindt: diepgang en bezinning – het verticale – maken plaats voor een brede blik – het horizontale van surfgedrag. Geen reden tot paniek volgens Baricco, want oppervlakkige ervaringen hebben evengoed betekenis. Rest de vraag of hedendaagse beeldend kunstenaars de diepte kunnen of willen vermijden.

Natuurlijk moet alles radicaal anders in de kunst. In zoverre weinig nieuws onder de zon want radicaal en anders is de hedendaagse kunst al heel lang en telkens weer. Verslik u maar niet in de paradoxen. En wees ook voorzichtig met beweringen als zou de beeldende kunst van nu te weinig maatschappelijke relevantie hebben. Meer dan ooit staat kunst in het middelpunt van het volle leven. Daarvan zijn talrijke voorbeelden te geven.
Uit eigen ervaring kunnen wij The Floating Piers noemen, een kunstproject van het echtpaar Christo en Jeanne-Claude dat vooral beroemd is geworden met monumentale inpakkunst. De Parijse Pont Neuf (1985) en de Reichstag in Berlijn (1995) zijn slechts twee van hun spraakmakende klussen. Deze zomer was in Noord-Italië kortstondig iets nieuws te beleven: rond een piepklein eilandje in het Lago d’Iseo hadden Christo en Jeanne-Claude op het water een soort drijvende wandelpromenade gerealiseerd. Die was gemaakt van dobberende polyethyleenblokjes, overspannen en bijeengehouden door enorme lappen oranje textiel. Een vernuftige constructie met een drijfkracht die mensenmassa’s kon hebben. Wie de promenade betrad kreeg het gevoel over water te lopen. Je hoort wel eens, zoals ook vanavond in Tegenlicht, dat kunst het gat moet opvullen dat onze verdwenen religie heeft achtergelaten. Als kunst ons over water kan laten lopen is dat een bijna-Jezus-ervaring die iedereen wel wil meemaken. Wij ook, en tussen twee vakantiestops zou de omweg gering zijn.

Toestanden en gedrang
In de ban van een sense of urgency boekten we een hotelnacht aan het meer, op een paar kilometer van Sulzano. Daar kon je The Floating Piers op, zestien dagen en nachten lang, gratis en voor iedereen toegankelijk, ook voor rolstoelen.
Er was veel verkeer op de weggetjes naar het meer. Als je niet beter wist, kon je denken dat de lokale economie hier al jaren volledig draaide op kunsttoerisme. Grote borden wezen op haltes voor de shuttlebus naar The Floating Piers, speciale hotelarrangementen, boottochtjes, souvenirs, pizza’s, wijnen en ijsjes. Over een paar dagen konden al die borden bij het grofvuil.
’s Avonds in het hotel moesten we beslissen of we voor de nachtervaring zouden gaan – speciaal uitgelicht! – of de volgende ochtend na het uitchecken aan de waterwandel. Een goed geïnformeerde hotelreceptioniste hielp ons in verdienstelijk Engels en uit meerdere dromen. Nee, de Piers waren al een tijdje ’s avonds gesloten voor iedereen behalve genodigde notabelen. Overdag kon je er alleen met de shuttlebus komen of met de trein, ernaartoe lopen of fietsen kon niet meer. En dan was het zaak er vroeg bij te zijn want het liep storm, ook bij de bus- en treinhaltes. Maar zij wist twee sluiproutes: de veerboot vanaf de overkant van het meer of de trein vanaf een klein stationnetje waar zelden iemand kwam. Hoe vroeger hoe beter, ontbijtbuffet vanaf half zeven. Onze luie logica was dat een grote weekendopkomst nog niet betekende dat het morgen, maandag, ook stervensdruk zou zijn. Dus stonden wij maandagochtend tegen elven, slim, trots en eenzaam, op het ene perronnetje van station Borgonato-Adro. Tot er een mededeling uit een megafoonspeakertje schalde die meteen ook op het elektronisch informatiebord verscheen. Wegens onbeheersbare drukte richting Sulzano stopte de trein vandaag niet hier. Die avond verschenen er nieuwsberichten over toestanden, drommen en gedrang, ellebogenwerk en zelfs vechtpartijen tussen types die per se The Floating Piers op wilden. Gelukkig hadden wij na het lege stationnetje ons verlies genomen. Aan de overkant van het meer lukte het nog een glimp op te vangen van het kunstwerk in actie. Het was een zinderende dag. Door de verrekijker maakten we met de nodige moeite een foto van het verhitte gedrang op de oranje paden. Een paar weken later bleek Ai Weiwei ook verrekijkfoto’s te hebben gemaakt, maar daar stonden vluchtelingen op. Dat kon je van onze geportretteerden niet zeggen, hoewel hun drive vergelijkbaar leek, oppervlakkig gezien.

Oppervlakkigheid
Gelukkig wordt oppervlakkigheid steeds belangrijker. Alessandro Baricco, aan het woord in Tegenlicht, schreef er in 2006 over in zijn essaybundeltje I barbari. In 2010 verscheen De barbaren in het Nederlands maar Baricco’s ideeën bereikten de wijde wereld pas echt in 2014, toen The Barbarians eindelijk in het Engels verscheen. Daarom klinken Baricco’s ideeën nog steeds fris, hoewel hij dus al in 2006 een Nieuwe Kunst heeft voorspeld die zich nog steeds niet in volle glorie heeft geopenbaard. Onfatsoenlijk grof samengevat is de kern van Baricco’s ideeën dat internet onze heersende cultuuropvatting onderuit zal halen. En dat dat niet erg is, maar wel even wennen natuurlijk. Want waar we tot nu toe veel waarde hechtten aan diepte – historie en traditie, betekenislaag op betekenislaag – zorgt het wereldwijde web ervoor dat we uiteindelijk vooral de breedte gaan waarderen. De romantische nadruk op het verticale (oorsprong en afkomst, verdieping en verhoging) maakt plaats voor een nadruk op het horizontale (verbindingen tussen dingen en gebeurtenissen die zich, tegelijkertijd, overal ter wereld kunnen voordoen). Oppervlakkigheid in de meest letterlijke zin dus, maar onlosmakelijk verbonden met het begrip oppervlakkigheid dat staat voor ‘gebrek aan diepgang’. Alleen is het dan geen gebrek meer, get it?

Dada
Na The Floating Piers is het moeilijk om aan gedachten over breedheid en oppervlakkigheid te ontkomen. Hoe breed en oppervlakkig wil je het hebben? Voilà: kunst als pretpark met overweldigend succes. Grote drommen mensen die bereid zijn in gezinsverband ontberingen te doorstaan voor een klein stukje beleving. Ook na de Efteling en Disneyland blijft de hunkering. Altijd ligt de verveling op de loer, het grote niets, de levende dood – maar gelukkig voor de samenleving pakt de beeldende kunst de handschoen op. Kunstenaars die het lef hebben maatschappelijk relevant te zijn, helpen de mensheid met de invulling van het leven.
In Tegenlicht zien we een aantal beeldende kunstenaars van nu. Stuk voor stuk proberen ze uit te breken. Hedendaagse kunst met een definitie inkaderen lukt niet, maar deze kunstenaars voelen zich toch bekneld en gaan dwars door alle mogelijke kunstopvattingen, kaders en grenzen heen. Hun kunst vloeit vrijelijk uit over het land en alles wat zich daarin bevindt en kan politieke of sociale vormen aannemen of wat voor vorm dan ook. Een ontwikkeling in de breedte dus, en het valt niet te ontkennen dat de moderne communicatietechnologie er een grote rol in speelt. Toch kunnen ze het niet laten; ze wijzen op historische achtergronden, ze analyseren structuren, ze gaan kortom de diepte in – op hun eigen kunstmanier, maar toch.
Alessandro Baricco voelt het moment naderen dat we van die diepte bevrijd zullen zijn. Volgens hem staan er binnenkort dingen te gebeuren in kunst en cultuur die ons romantische voorstellingsvermogen te boven, of nee, te buiten gaan. En het mag ook wel eens, vindt Baricco: ‘Ik geloof niet dat er iets gebeurd is tussen 1850 en 2000. Cultureel gezien.’
In de context van zijn betoog is deze stellingname wel te begrijpen, maar nu het precies een eeuw geleden is dat Dada in Zürich werd geboren, kun je niet anders dan vaststellen dat met die piepkleine club idioten in 1916 toch een echte revolutie is begonnen. Cultureel gezien. Dada heeft van alles ontheiligd, en op zijn kop gezet en daarmee honderd jaar lang de kunst gevoed en bovendien de meeste culturele omwentelingen van na de Tweede Wereldoorlog. Dat voor kunstenaars in de wereld van nu het Dada-recept niet meer werkt is begrijpelijk. Schoppen en spotten, symbolisch of ironisch doen, mensen aan het denken zetten – wat levert het concreet op voor de armeren, de slachtoffers van onze welvaart?

Kunst als religie
Zo is Renzo Martens bezig met een grensverleggend kunstproject in Congo, in samenwerking met de architecten van OMA. In Tegenlicht zien we hem zwetend en vol overtuiging blanke man zijn, met z’n witte overhemd en donker kostuum, in een straatarm dorpje. De bewoners, door Unilever afgedankte palmolieplantagearbeiders, spelen hoofdrollen in Martens’ kunstige spel met de regels van de wereldeconomie. Naar verwachting gaan de leefomstandigheden van deze mensen er – als ze meespelen tenminste – behoorlijk op vooruit. Renzo Martens brengt de ins en outs van het project intelligent en welbespraakt naar voren. Het gaat vooral over economische ongelijkheid en is multinationaal, bloedserieus en handen uit de mouwen. Hij neemt het op tegen Unilever en tegen de hypocrisie van kunstenaars die veel verdienen met maatschappijkritisch werk dat notabene wordt gesponsord door multinationale uitbuiters als Unilever. Als voorbeeld noemt hij de jaarlijkse The Turbine Hall artist commissions in Tate Modern, Londen: ‘Elk jaar een nieuw, groot spektakel waarin kunst kon tonen hoe belangrijk het kon zijn voor mensen. Inclusief heel kritische, politiek geladen werken van Ai Weiwei of werken die gingen over veranderende arbeidsomstandigheden door Tino Sehgal. Fantastische werken, gefinancierd door Unilever. En dus gewoon door die plantagearbeiders die niks verdienen.’ Martens ziet dit als een failliet van de kunst, want: ‘Als een kunstwerk één ding kan, dan is het: begrijpen wat zijn eigen functie in de wereld is. Het enige kennisdomein waarin een voorwerp over zichzelf na kan denken, is de kunst, is de beeldende kunst. Een auto moet gewoon kunnen rijden, een flesje shampoo moet je haar wassen, maar een kunstwerk moet eerst en vooral een reflectie zijn op wat het zelf is. Als je dan fantastische kunstwerken hebt […] en die werken hebben niet door dat ze betaald worden door schrijnende, abjecte armoede, dan zijn het gewoon slechte kunstwerken.’
Geen ondiepe woorden, een religieuze tekst bijna: weten wat goed en slecht is, ergens in geloven en dan zendingsdrang en missiewerk. Kunst als religie, daar zit wat in.

vprogids1641_tlichtcultbarb_sfw

Artikel voor VPRO Gids #41, oktober 2016 over Tegenlicht: Cultuurbarbaren, uitzending 9 oktober 2016

Popmuziek studeren

Tien jaar Herman Brood Academie

De Herman Brood Academie, mbo-opleiding popmuziek, bestaat tien jaar. Tien jaar output van de HBA heeft een ijzersterk merk in de Nederlandse muziek opgeleverd. ‘Martin Garrix kwam hier als zestienjarig jongetje binnen en twee jaar later ging hij weg als wereldster.’

In 1964 begon Herman Brood een schildersopleiding aan de kunstacademie in Arnhem. Maar als er toen een popschool had bestaan, een Peter Koelewijn Academie, zou hij dan daarvoor hebben gekozen? Thijs Lodewijk, in 2006 mede-oprichter van de Herman Brood Academie, aarzelt. ‘Nou, Herman was geen type om in wat voor schema dan ook mee te draaien. Ik denk van wel, al had hij het misschien maar een paar dagen uitgehouden. Wel weet ik zeker dat de sfeer hier hem uitstekend zou hebben bevallen.’ Vroeger weken afwijkende figuren uit naar de kunstacademie. Zo ook de jonge Herman en inderdaad: zelfs op die relatieve vrijplaats maakte hij nog geen drie maanden vol. Zijn naam in 2001 aan een MBO-opleiding popmuziek verbinden en die Herman Brood Academie noemen levert dan ook wel een supercontradictio in terminis op. Wat een domheid!
Maar zie het anders, zie de naam als grap en het is een briljante. Uw reporter heeft Brood niet persoonlijk gekend maar kan zich voorstellen hoe hij er smakelijk om had kunnen grinniken. Eigenlijk is het reuze rock-’n’-roll of zelfs ronduit subversief om onze grootste drugs-flierefluiter te linken aan de term ‘academie’. Thijs Lodewijk: ‘Rogier Wagenaar en ik ontwikkelden de eerste ideeën voor een pop-opleiding en we zochten naar een naam als de Rietveld Academie, dus met een duidelijk boegbeeld. Al snel kwam Ivo Severijns erbij en die was in de jaren negentig nog bassist bij Brood, maar ere wie ere toekomt: het idee voor de naam kwam van Sander Geboers, de vaste toetsenist van Claudia de Breij. Wij vonden het eerst niks, ‘Herman Brood Academie’, maar al snel beseften we dat het goud was – mediageniek, alom bekend en met een brede appeal. Elke andere Nederlandse popnaam legt het wat dat betreft af tegen Brood. En de niet-academische sfeer op onze school wilden we juist heel graag benadrukken.’

Vakopleiding
Al in 1980 was in de film Fame te zien dat je in New York naar een school voor showbusiness kon, in 1996 opende The Liverpool Institute for Performing Arts zijn deuren in de voormalige jongensschool van Paul McCartney en in 1999 ging in ons eigen Tilburg de Rockacademie van start met een HBO-opleiding. Daarop haakten diverse conservatoria in met een eigen pop-afdeling.
De Herman Brood Academie begon in 2006 als een van de eerste MBO-scholen voor popmuziek. Dat betekent niet alleen dat de instap lager is, maar vooral dat het een echte vakopleiding is, gericht op de praktijk en de eisen van de muziekbranche – marktgericht dus. Marianne Toussaint, HBA-teamleider sinds 2009, haast zich om die term toe te lichten: ‘Je moet dat heel neutraal opvatten en niet in de zin van “markt dus commercieel”. Wij sorteren echt niet voor op kansen op de markt, integendeel. Ons uitgangspunt is het eigen talent van de student en hoe die zichzelf wil uiten. Dat kan hij of zij hier ontwikkelen en wij ondersteunen dat. Onder de noemer “relevant en realistisch leren” vragen we de studenten vanaf dag één hun eigen beroepspraktijk op te starten.’
De HBA biedt drie opleidingen: voor popartiest, podium/studiotechnicus en music industry professional (mip). Dit jaar waren er vijf- à zeshonderd aanmeldingen voor de negentig plekken voor artiesten. Van de honderd aanmeldingen voor techniek konden er veertig beginnen en onder een kleine zeventig MIP-kandidaten waren dertig plaatsen te verdelen. Bij de toelating wordt niet alleen naar motivatie en talent gekeken. Een grote rol speelt ook de drive die iemand al getoond heeft door zelf in de praktijk bezig te zijn, op welk niveau dan ook.
Meer dan een optelsom van leerpaden en specialisaties ziet de HBA zichzelf als een community zonder hokjes. De verschillende disciplines kunnen elkaar goed vinden en gebruiken. Instrumentalisten, rappers, danceproducers, licht- en geluidstechnici, boekers en managers – ze werken samen in onderlinge kruisbestuiving. De vele freelance docenten, stuk voor stuk actief in de muziekwereld van nu, zorgen voor stevige wortels in weerbarstige praktijk.

Gediplomeerd danceproducer
De Herman Brood Academie bestaat tien jaar. Er valt dus wat te vieren en daar zullen we de komende tijd nog van kunnen meegenieten. Het begon een paar dagen geleden, op zaterdag 10 september, met een groot feest in Paradiso. De line-up van die avond, uitsluitend alumni, zegt iets over de diversiteit van stijlen binnen de HBA en over het succes van de opleiding gemeten naar naamsbekendheid van de artiesten. Mister And Mississippi, Birth of Joy, Mister Polska, Project Bongo, The Brahms, Yung Felix, Tahco – de lijst is langer. Te lang om van toevalstreffers te spreken. Daar kan de Tiburgse Rockacademie nog een puntje aan zuigen. Die schonk ons Krezip – maar verder?
Tien jaar output van de Herman Brood Academie heeft dus een ijzersterk merk in de Nederlandse muziek opgeleverd. De opwaartse ontwikkeling is sinds het aantreden van Marianne Toussaint als teamleider/directeur gevoed door twee belangrijke innovaties: de start van de opleiding tot music industry professional in 2009 en de toevoeging van de specialisatie dance aan de artiestenopleiding in 2010. Sindsdien kun je, behalve voor ‘traditionele’ popmuzikant of MC (rap), BC (beat composer) of VC (vocals composer) ook voor DP studeren: danceproducer! ‘En toen hadden we onze Martin Garrix,’ vertelt Marianne Toussaint, ‘Zegt je dat wat?’ Uh… vertel.
‘Martin kwam hier als zestienjarig jongetje binnen en twee jaar later ging hij weg als wereldster. Hij heeft meer dan 3 miljoen volgers op twitter. Dat zette ons wel op de wereldkaart. We krijgen nu mailtjes uit India, “I wanna be Martin Garrix!” Het is echt een nieuwe doelgroep; jongens die niet zo nodig een instrument hoeven te beheersen maar puur op de laptop creëren.’
Waarschijnlijk is het veelzeggend voor sfeer en kwaliteit van de HBA-community dat Martin Garrix na zijn wereldhit Animals de opleiding wel afmaakte. Nu is hij gediplomeerd danceproducer.
‘Maar laten we wel wezen,’ nuanceert Toussaint, ‘De Nederlandse muzieksector is, hoe zullen we dat eens zeggen, geen vetpot. Het is keihard knokken. Ik vind het superstoer dat onze studenten ervoor gaan, dat ze het durven proberen in een wereld die vooral veel afknijpt. Wij proberen ze te steunen en dat maakt dit mooi werk.’

Nieuwsgierige onschuld
Bij wijze van epiloog nog iets over de aard van de popmuziek: wat is het, hoe onderscheidt pop zich van andere muzieksoorten, en is het ook kunst? Uw reporter dacht altijd dat het ongeveer als volgt zat.
Popmuziek is in wezen, dus als het goed is, tegendraads. Vanaf de geboorte uit de rock-’n’-roll, begin zestiger jaren, zetten popmusici vraagtekens bij vanzelfsprekende waarden en stoken vuurtjes onder de regels van de gevestigde orde. Virtuositeit is ver ondergeschikt aan inventiviteit. Dilettantisme is bijna een voorwaarde, want popmuziek is allesbehalve academisch. De krachtigste pop heeft een hoog doe-het-zelfgehalte. Er moet een nieuwsgierige onschuld in zitten: ‘Wat zou er gebeuren als ik dit doe?’ Die houding heeft gezorgd voor het tomeloze gebruik van de technische mogelijkheden van de opnamestudio. Op dat punt onderscheidt popmuziek zich van alle andere muzieksoorten en zo heeft zij de ontwikkeling van de studiotechniek voortgestuwd. Tijdens popconcerten gaat het vaak vooral om energie en directheid, maar een plaat is andere koek – dat is een zorgvuldig of met opzet slordig opgebouwd werkstuk om keer op keer te beluisteren. In popmuziek wordt telkens opnieuw een wieltje uitgevonden en hopelijk niet te vaak hetzelfde wiel. Het wordt soms kunst wanneer zij zich niet aan de regels van de kunst houdt en ook spot met de eigen regels. De blauwdruk voor het leerproces dat een band moet doormaken is vastgelegd door de beginnende Beatles, vanaf 1960 in Liverpool en Hamburg. De trefwoorden zijn: armoe en uitbuiting, zweet en condens, drive en ambitie, stank en overlevingsdrift, pep, seks, kou, uitputting, mach Schau! Plus inventiviteit en talent. Dat is de school van de popmuziek.
Zoiets dus.

Ambachtelijk
Maar al het bovenstaande klopt alleen als de popmuziek van de jaren zestig de maat der dingen is. En dat kun je je afvragen. Want er bestaat al eeuwen volks- of populaire muziek. Plaats de popmuziek eens in dat historische kader en pik de draad op in 1877 bij Edisons uitvinding van de fonograaf. De daaropvolgende ontwikkeling en massale productie van geluidsdragers in de eerste helft van de vorige eeuw gaf de populaire muziek een enorme boost. Eind vijftiger jaren ontstond er zoiets als jeugdcultuur. Die was rebels en gaf aan bepaalde volks- en populaire muziek een opwindende draai. In de sixties voltrok zich een culturele revolutie waarin deze popmuziek een grote rol speelde, mede door exploderende creativiteit in de muziek zelf. Zoetjesaan raakte de vormtaal van het rebelse genre ingeburgerd, geaccepteerd en geschikt voor alle leeftijden – zij nestelde zich in en over de populaire muziek. De beoefening van popmuziek heeft inmiddels, vijf decennia na de sixties, een hoog ambachtelijk gehalte. Uiteraard kun je naar school om het vak te leren. Sommige popmuziek kun je kunst noemen, zoals bepaalde films en tv-programma’s ook kunst zijn. Met enige regelmaat schokken de sixties nog na en nieuwe (tegen)geluiden zullen ook in de toekomst de kop opsteken in de populaire muziek. Gelukkig maar. Ondertussen vervagen langzaamaan de grenzen tussen alle muzieksoorten in een proces dat horizontaal wordt versneld door de globalisering en verticaal door de egalisering van hoge en lage kunst.

vprogids1638_hba10_sfw

Artikel voor VPRO Gids #38, september 2016 over
10 jaar Herman Brood Academie